Inleiding en vraagstelling

Uit het buitenland afkomstige artsen kunnen niet zonder meer in Nederland het artsenberoep uitoefenen. Voor houders van binnen de Europese Economische Ruimte (EER) behaalde artsdiploma’s zijn categorale erkenningsafspraken van kracht.1 De minister van VWS erkent echter de buiten de EER behaalde artsdiploma’s veelal niet als gelijkwaardig. Dit artikel betreft artsen die niet beschikken over EER-artsdiploma’s. Om in de toekomst in Nederland als arts te kunnen werken is voor deze buitenlandse artsen een aanvullende medische studie noodzakelijk. Na het doorlopen van een voorbereidingstraject (cursus Nederlands en cursus medisch Nederlands) en toetsing van de achtergrond van de aanvragers, werd de afgelopen jaren een groot aantal artsen als student geneeskunde toegelaten tot de medische faculteiten (zie tabel 1).

Tabel 1 Aantal aanvragen verdeeld door CIBA vanaf 1996.

De verdeling van buitenlandse artsen over de faculteiten vond plaats via de Commissie Instroom Buitenlandse Artsen (CIBA), die in 1996 is ingesteld door het Disciplineoverlegorgaan Medische Wetenschappen (DMW).2 De aanpassing aan het Nederlandse systeem bleek de laatste tien jaren steeds moeilijker te worden. Dit liep ongeveer parallel aan een toenemende instroom van artsen uit Irak en Afghanistan. De tot dan toe gangbare procedures van inpassing leken niet meer te voldoen. Zowel problemen met betrekking tot de beheersing van de Nederlandse taal als met verschillen in culturele achtergrond manifesteerden zich steeds sterker.3 Dit was voor het DMW aanleiding om in 2001 een commissie in te stellen die de bouwstenen moest leveren voor een nieuwe VWS-assessmentprocedure.4 In december 2005 is deze nieuwe procedure in werking getreden. Vóór het van start gaan van de nieuwe procedure constateerden Haalboom et al. en Splinter et al. studievoortgangsproblemen bij instromende buitenlandse artsen/studenten.3-4 Tromp et al. publiceerden daarover na de invoering van de nieuwe procedure.5

De aard en de frequentie van de studievoortgangsproblemen van buitenlandse artsen waren niet eerder systematisch geïnventariseerd. In dit artikel wordt beschreven hoe frequent en welke studievoortgangsproblemen ten tijde van de oude procedure voorkwamen in het eerste jaar van instroom van buitenlandse artsen in medische opleidingen, en in hoeverre deze bevindingen sporen met de nieuwe VWS-assessmentprocedure die vanaf december 2005 in werking is getreden.

Methode

Vijf medische faculteiten werden benaderd met het verzoek aan het onderzoek mee te werken. Er kon worden volstaan met vijf faculteiten aangezien verondersteld werd dat er weinig verschillen tussen de faculteiten bestaan ten aanzien van de opleiding van buitenlandse artsen. De overeenkomst tussen de faculteiten met betrekking tot de duur van de programma’s die buitenlandse artsen moesten doorlopen, is voornamelijk gebaseerd op uitwisseling van ervaringen binnen de CIBA. Aan de deelnemers werd toegezegd dat in de rapportage niet bekend gemaakt zou worden welke faculteiten geparticipeerd hebben in het onderzoek. De lijst met participerende faculteiten is gedeponeerd bij de (voormalige) Rector Magnificus van de Universiteit Utrecht, prof. dr W.H. Gispen. Hierdoor kon gegarandeerd worden dat de privacy van de betreffende studenten niet geschonden werd. Deze garantie kon feitelijk alleen afgegeven worden als er ook faculteiten niet participeerden. Bij deelname van alle faculteiten zouden namelijk alle in 2002 en 2005 ingestroomde buitenlandse artsen terug te vinden zijn in de rapportage.

Aan de facultaire examencommissies werd toestemming gevraagd de dossiers te verzamelen van alle buitenlandse artsen die via de CIBA ingestroomd waren in de academische jaren 2002/2003 en 2005/ 2006. Per faculteit betrof het onderzoek 15- 30 artsen die voor het eerst als student geneeskunde ingeschreven werden tijdens de start van het academische jaar 2002 of 2005.

Het cohort 2002 werd gekozen omdat dit het ‘oudste’ cohort was waarvan ten tijde van het onderzoek studentendossiers beschikbaar waren. Het cohort 2005 werd gekozen omdat dit het laatste cohort was dat geheel via de oude CIBA-procedure instroomde. Voor deze jaren werd bovendien gekozen omdat de instroom van buitenlandse artsen, als gevolg van de invoering van de Vreemdelingenwet in 2001, was gewijzigd.6 In 2002 betrof het vooral artsen met een vluchtelingachtergrond; in 2005 waren het met name gezinsvormers. Gezinsvormers zijn niet-Nederlanders die een verblijfsvergunning ontlenen aan het verblijf bij hun Nederlandse echtgenoot of partner.

De gegevens werden verkregen door dossieronderzoek. De dossiers werden onderzocht op de competenties die in de uiteindelijke VWS-assessmentprocedure zijn vastgelegd, volgend op het advies van de commissie Splinter. De studieadviseur van de betreffende faculteit onderzocht de dossiers van alle buitenlandse artsen op vastgelegde studievoortgangsproblemen. Met het oog op de privacy van de artsen had de onderzoeker geen directe inzage in de dossiers. Per faculteit en per student werden de in de dossiers vastgelegde studievoortgangsproblemen, zoals aangegeven door de studieadviseur, geïnventariseerd (zie box 1).

figure 1

Ter controle werden van twee faculteiten 30 a-select gekozen dossiers van vijfdejaars ‘reguliere’ autochtone studenten geneeskunde onderzocht op aard en frequentie van studievoortgangsproblemen. Voor vijfdejaars studenten werd gekozen omdat deze studenten in een levensfase verkeren die meer overeenkomstig de levensfase was van de instromende buitenlandse artsen dan bij beginnende studenten het geval zou zijn. Op voorhand was bekend dat de vergelijking op onderdelen, die ontleend waren aan de VWS-assessmentprocedure, grote verschillen zou opleveren. De beperkte gegevens van de controlegroep zijn niettemin vermeld om enig inzicht te geven in de aard en frequentie van studievoortgangsproblemen van ‘reguliere’ studenten.

Het onderzoeksmateriaal werd in de periode van maart tot september 2007 verzameld. De grootte van de steekproef was te gering voor statistische bewerking; de resultaten zullen beschrijvend weergegeven worden.

Resultaten

Gesignaleerde problemen van studenten uit een controlegroep

Uit 30 a-select gekozen dossiers van vijfdejaars ‘reguliere’ autochtone studenten geneeskunde van twee faculteiten bleek dat er bij tien studenten sprake was van studievoortgangsproblemen. Zie voor de gescoorde categorieën tabel 2.

Tabel 2 Gesignaleerde problemen bij 30 autochtone studenten uit controlegroep.

Algemene resultaten

De algemene gegevens over de onderzochte buitenlandse artsen in de jaren 2002 en 2005 zijn weergegeven in tabel 3. Het aantal vrouwen is in 2005 toegenomen en een ruime meerderheid heeft werkervaring als arts. De gemiddelde leeftijd was bij aanvang van de opleiding geneeskunde 35 jaar. Een verschuiving trad op in de verhouding vluchteling-gezinsvormer.

Tabel 3 Algemene gegevens van de onderzoekspopulatie.

Studievoortgangsproblemen

Tabel 4 toont het aantal studenten met studievoortgangsproblemen. In 38 dossiers werden studievoortgangsproblemen gesignaleerd. In 2002 betrof dit 44% en in 2005 betrof dit 32% van de studenten. In tabel 5 zijn de verschillende studievoortgangsproblemen per cohort in kaart gebracht. Alle studievoortgangsproblemen werden gescoord; bij een aantal studenten was er sprake van meervoudige problematiek. In 2002 betrof het 38 problemen; in 2005 werden 36 problemen gesignaleerd. In totaal betrof het 74 problemen bij 38 studenten.

Tabel 4 Studievoortgangsproblemen in 2002 en 2005.
Tabel 5 Aard van de studievoortgangsproblemen in 2002 en 2005.

Bijkomstige, niet studiegerelateerde problemen

In de categorie ‘overig’ werden diverse problemen nader gespecificeerd (zie tabel 6). Het betreft een opsomming van alle gevonden problemen bij alle studenten uit het cohort. Meerdere scores per student waren mogelijk.

Tabel 6 Bijkomstige, niet studiegerelateerde problemen.

Discussie

In dit onderzoek zijn studievoortgangsproblemen van twee cohorten buitenlandse artsen tijdens hun jaar van instroom in een medische opleiding op systematische en kwantitatieve wijze geïnventariseerd. De onderzoeken van Splinter et al. (2003) en van Tromp et al. (2007) waren kwalitatief van aard en gaven een inventarisatie van de aard van de studievoortgangsproblemen. Sinds december 2005 wordt bij de inpassing van buitenlandse artsen gebruik gemaakt van een nieuwe assessmentprocedure. Er wordt getoetst op algemene kennisonderdelen (Nederlands, Engels, ICT, enz.) en op medische kennis en vaardigheden. Uit het huidige onderzoek blijkt dat de geïnventariseerde studievoortgangsproblemen grotendeels overeen - komen met de competenties van de VWSassessmentprocedure.

In 2002 en 2005 werden in totaal 99 buitenlandse artsen toegelaten tot de vijf medische faculteiten; allen participeerden in dit onderzoek. In deze jaren heeft een verschuiving plaats gevonden in de richting van artsen die als gezinsvormers in Nederland verblijven. Na bestudering van de studentendossiers bleek dat in totaal 38% van de buitenlandse artsen in 2002 en 2005 studievoortgangsproblemen ondervonden heeft. Problemen deden zich zowel voor met betrekking tot de Nederlandse taal, medisch Nederlands en communicatie als met de medische kennis en vaardigheden: in beide categorieën 24 keer (32%). Vergelijking met studentendossiers van een controlegroep van vijfdejaars ‘reguliere’ studenten geneeskunde leerde dat van deze autochtone studenten 33% contact heeft gezocht met studieadviseurs. Hun problemen hebben voornamelijk te maken met gezondheidsklachten.

De gevonden problemen ten aanzien van de Nederlandse taal komen overeen met resultaten uit eerder onderzoek.7-8 De facultaire studieadviseurs benadrukten de verschillen tussen gezinsvormers en asielzoekers/ vluchtelingen (met of zonder gezin). De eerste categorie leert sneller en beter Nederlands dan de tweede categorie. Een mogelijke verklaring is dat vluchtelingen in de privésituatie veel minder intensief met de Nederlandse taal in aanraking komen.

Problemen ten aanzien van de medische kennis werden 18 keer (24%) vermeld. Dit relatief hoge aantal kan beïnvloed zijn door het feit dat 36% van de buitenlandse artsen in eigen land al werkzaam was als specialist en bij de toetsing vooral is ondervraagd op algemene medische basiskennis, die op de achtergrond kan zijn geraakt. Attitudeproblemen jegens patiënten, opleiders, medestudenten en overige gezondheidszorgmedewerkers werden 13 keer (18%) gerapporteerd. In de studentendossiers werden 42 keer ‘bijkomstige problemen’ gesignaleerd, die vooral samenhangen met de levensgeschiedenis en verblijfsstatus.

De gemiddelde leeftijd was 35 jaar. Dat betekent dat het merendeel niet meer in aanmerking kwam voor studiefinanciering van de Informatie Beheer Groep. Financiering van de aanvullende studie moet dan via andere kanalen (bijvoorbeeld via de Gemeentelijke Sociale Dienst, via de Stichting voor Vluchtelingstudenten UAF of via een partner) worden geregeld. Daarnaast hebben deze studenten vaak al de zorg voor een gezin. De combinatie van een medische opleiding met gezinstaken levert op beide fronten problemen op.

Vluchtelingstudenten worden verder geconfronteerd met extra problemen als beperkte mogelijkheden tot voorbereiding op de studie, onzekerheid over de verblijfsstatus, gebrekkige financiële middelen, huisvesting op grote(re) afstand van de medische faculteit, geen studiefinanciering, geen OV-jaarkaart, enz. Voor begeleiding kunnen buitenlandse artsen/ studenten terugvallen op de studieadviseurs of studentendecanen van de universiteiten.

Conclusies

De meerderheid van de instromende buitenlandse artsen (62%) studeert zonder problemen aan de bij dit onderzoek betrokken medische opleidingen. Bij de resterende 38% van de buitenlandse artsen die in 2002 en 2005 gestart waren met hun aanvullende opleiding zijn wel problemen gesignaleerd. Het betrof vooral problemen met de Nederlandse taal, medische kennis en vaardigheden.

Deze resultaten bevestigen de uitkomsten van voorgaande studies en onderstrepen het belang van permanente aandacht voor verbetering van het beheersingsniveau van de Nederlandse taal tijdens de aanvullende opleiding geneeskunde.3,5,8 Beheersing van de Nederlandse taal is onontbeerlijk voor het adequaat functioneren in de Nederlandse gezondheidszorg. De Nederlandse taal vormt een groot struikelblok voor buitenlandse artsen. Het blijkt dat de aanvullende opleiding geneeskunde vooral is gericht op de lacunes in medische kennis en vaardigheden.

De buitenlandse artsen worden tijdens het opleidingstraject ook beoordeeld op professioneel gedrag jegens patiënten en collegae. Het is van groot belang dat attitudeproblemen tijdens de aanvullende opleiding bespreekbaar gemaakt worden en vervolgens adequaat worden opgelost. Dit sluit aan bij het advies dat een VSNUwerkgroep over deze specifieke problematiek heeft uitgebracht. 9

Buitenlandse artsen zijn geen ‘doorsneestudenten’. Ze hebben niet alleen buitenlandse artsdiploma’s, maar zijn minstens tien jaar ouder en verkeren in andere levensfases dan de meeste ‘reguliere’ studiegenoten. Onder hen bevinden zich studenten met oorlogstrauma’s, studenten die gezin en studie combineren, studenten met verblijfsvergunningsproblemen, studenten die problemen hebben met de Gemeentelijke Sociale Dienst, enz. Hun geschiedenis als vluchteling of migrant is van invloed op hun studieloopbaan aan een medische faculteit.

Sinds de jaren negentig zijn buitenlandse artsen met ongelijkwaardige diploma’s als studenten in een hoger jaar van de opleiding geneeskunde ingestroomd. Medische opleidingen zien zich dan ook geplaatst voor andere problemen dan voorheen.

Sinds de oprichting van de CIBA in 1996 was aan iedere medische faculteit een portefeuillehouder (meestal een studieadviseur) belast met de inpassing en begeleiding van buitenlandse artsen. In september 2007 is de CIBA als gevolg van de invoering van de nieuwe VWS-assessmentprocedure opgeheven. Hoewel de aantallen instromende buitenlandse artsen sinds de invoering van de assessmentprocedure zijn teruggelopen, is de noodzaak om aan medische opleidingen een passend begeleidingsaanbod te kunnen bieden niet minder geworden. Het is van groot belang dat de expertise in de begeleiding van buitenlandse artsen behouden blijft.

Belangenconflict: geen gemeld.

Financiële ondersteuning: geen gemeld.